-
1 verkeerd
♦voorbeelden:aan de verkeerde kant uitstappen • descendre du mauvais côtéhet verkeerd aanpakken • s'y prendre maliemand verkeerd aanpakken • prendre qn. à rebrousse-poiler verkeerd aan doen te • avoir tort deals er iets verkeerd gaat • en cas de malheurhet komt verkeerd uit • ça tombe malhet loopt verkeerd af • ça tourne maliets verkeerd uitspreken • prononcer mal qc.verkeerd verbonden zijn • s'être trompé de numéroiets verkeerd verstaan • comprendre qc. de travershij was in de oorlog verkeerd • il était du mauvais bord pendant la guerrede verkeerde voorhebben • se tromper de personne→ link=persoon persoonje hoed staat verkeerd • ton chapeau est de travers -
2 opnemen
1 [algemeen] prendre2 [op zich nemen] se charger de3 [waarnemen] examiner4 [nauwkeurig opmeten] mesurer5 [fotografie] prendre6 [film] tourner7 [m.b.t. geluid] enregistrer8 [+ in][een plaats geven in] incorporer (dans)9 [in de geest laten doordringen; verteren] assimiler♦voorbeelden:het gesprek weer opnemen • reprendre la conversationde pen opnemen • prendre la plumeeen snipperdag opnemen • prendre un jour de congégevallen steken opnemen • reprendre des mailles filéesiets ernstig opnemen • prendre qc. au sérieuxhet goed opnemen • le prendre bieniets verkeerd opnemen • prendre mal qc.opnemen in het ziekenhuis • hospitaliserhet tegen iemand opnemen • s'attaquer à qn.het voor iemand opnemen • prendre parti pour qn.9 iets goed in zich opnemen • prendre bonne note de qc. -
3 misduiden
1 [verkeerd uitleggen] mal interpréter2 [kwalijk nemen] prendre de travers♦voorbeelden:2 iemand een fout misduiden • prendre mal une faute de qn. -
4 de kerk op de toren zetten
de kerk op de toren zetten -
5 het verkeerd aanpakken
het verkeerd aanpakken -
6 iemand een fout misduiden
iemand een fout misduidenprendre mal une faute de qn. -
7 iets verkeerd opnemen
iets verkeerd opnemenprendre mal qc. -
8 kerk
2 [kerkgenootschap] Eglise♦voorbeelden:naar de kerk gaan • aller à l'églisede hervormde Kerk • l'Eglise réformée3 de kerk gaat aan • le culte, la messe va commencer¶ kerken bouwen op iemand • ±avoir une confiance aveugle en qn.de kerk in het midden laten • garder le juste milieuvóór het zingen de kerk uitgaan • sauter du train en marcheje bent zeker in de kerk geboren • la porte!→ link=kogel kogel -
9 goed
goed1〈 het〉♦voorbeelden:liggende goederen • biens immeublesroerend en onroerend goed • biens meubles et immeublesik kan daar geen goed meer doen • tout ce que je fais est mal prisgoed doen • faire le bieniemand goed doen • faire du bien à qn.het zal u veel goed doen • cela vous fera grand bieniets goeds • qc. de bonhij lust graag wat goeds • il aime les bonnes choseshoud dat mij ten goede • ne le prenez pas en mauvaise partten goede komen (aan) • profiter (à)verandering ten goede • (une) améliorationzich ten goede keren • tourner bienwe hebben nog een diner te goed • nous avons encore un dîner en perspectiveik heb nog vier vakantiedagen te goed • il me reste encore quatre jours de vacances (à prendre)je houdt het van mij te goed • je te revaudrai çadat hebben we nog te goed • ce n'est que partie remisedat heb je nog van me te goed • je dois encore te rendre cela; 〈 als dreigement〉 tu ne perds rien pour attendre!wollen goed • lainagehij heeft zijn zondagse goed aan • il porte ses habits du dimanche————————goed2♦voorbeelden:een goed jaar geleden • il y a une bonne année (de cela)is dat je goeie pak? • c'est ton beau costume?hij is een goede veertiger • il a la quarantaine bien sonnéeeen goed verliezer • un bon perdantdoe maar goed wat zout in de soep • n'hésite pas à bien saler la soupeik ben het goed zat • j'en ai par-dessus la têteik ben wel goed maar niet gek • je ne suis pas tombé sur la têtehet goed doen • bien marcherhij kan het er goed van doen • il a de quoi, il a les moyensals ik het goed heb • si je ne me trompewij hebben het goed • nous ne manquons de rien〈 ironisch〉 is het nou goed? • ça y est, maintenant?het is mij goed • (je suis) d'accordhet is ook nooit goed! • tu (il) n'es (n'est) jamais contenthij kan geen goed meer doen • on critique tout ce qu'il faitdat komt wel weer goed • ça va s'arrangergoed kunnen leren • apprendre facilementer goed op staan • 〈 letterlijk〉 être bien (sur une photo); 〈 figuurlijk〉 avoir réussi; 〈 ironisch〉 avoir tout gâchéhij heeft goed praten • il a beau direhet eten ruikt goed • le repas sent bondie jas staat je goed • ce manteau te va bienhij was niet zo goed of hij moest betalen • il a bien fallu qu'il paiedat was maar goed ook! • heureusement!zou u zo goed willen zijn … • voudriez-vous avoir la gentillesse de …het zou goed zijn, als je … • il serait bon que tu …net goed! • (c'est) bien fait!ook goed! • d'accord!dat touw is precies goed • c'est exactement la corde qu'il nous, me fautalles goed en wel maar … • c'est bien beau (tout ça), mais …ik was nog maar goed en wel thuis of … • j'étais à peine à la maison que …goed zo! • très bien!zo goed en zo kwaad als het gaat • tant bien que malgoed bij zijn • être éveillézij zijn weer goed met elkaar • ils se sont réconciliésdat is goed om te weten • c'est bon à savoirwaar is dat goed voor? • à quoi ça sert?hij is nergens goed voor • il n'est bon à riengoed voor ƒ 1000,- • bon pour 1000 florinshij is goed voor een paar ton • 〈m.b.t. bezit〉 il a bien quelques briques; 〈m.b.t. verdienen〉 il se fait bien quelques briqueshij is er niet te goed voor • il en est bien capabledat is een goeie! • elle est bien bonne!dat is te veel van het goede • c'est trop, vraimenthet goede doen • faire le bienniet veel goeds • pas grand-chose de bonzich niet goed voelen • ne pas se sentir bienzij is er goed mee • cela l'arrange bienze is onderweg niet goed geworden • elle a eu un malaise en cours de routezo goed als • pratiquementhet boek is zo goed als af • le livre est pratiquement terminé -
10 aanzien
aanzien1〈 het〉♦voorbeelden:ten aanzien van • à l'égard dezonder aanzien des persoons • sans acception de personne2 iets een ander aanzien geven • changer qc.van aanzien veranderen • changer d'aspectgroot aanzien genieten • jouir d'un grand prestigein hoog aanzien staan • être fort considéréin aanzien staan bij iemand • être en crédit auprès de qn.————————aanzien21 [kijken naar] regarder2 [toezien] rester passif/passive devant3 [+ voor][beschouwen] considérer (comme)4 [aan het uiterlijk zien] se voir♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 iemand niet aanzien • ne pas (oser) regarder qn.iemand uit de hoogte aanzien • regarder qn. de haut2 kun je zo iets aanzien? • tu peux supporter ce spectacle?ik wil het nog even aanzien • je préfère attendre encore un peudat is niet om aan te zien! • quelle horreur!3 waar zie je mij voor aan? • pour qui me prends-tu?iemand voor een ander aanzien • prendre qn. pour qn. d'autreiemand voor vol aanzien • prendre qn. au sérieuxhet was hem aan te zien, dat hij zorgen had • on voyait bien qu'il avait des problèmesje zou hem zijn leeftijd niet aanzien • il ne paraît pas son âgenaar het zich laat aanzien • selon toute probabilité¶ iemand ergens op aanzien • soupçonner qn. de qc. -
11 hart
♦voorbeelden:in hart en nieren • dans l'âmevan ganser harte • de tout coeuraan een gebroken hart lijden • avoir le coeur briséhij heeft een goed hart • il a bon coeuriemand een goed hart toedragen • vouloir du bien à qn.het Heilig Hart • le Sacré-Coeureen klein hartje hebben • avoir le coeur tendreiemand een kwaad hart toedragen • être mal disposé envers qn.hij draagt die zaak een warm hart toe • cette affaire lui tient à coeureen zwak hart hebben • avoir le coeur faibleiemands hart breken • briser le coeur de qn.mijn hart draaide om in mijn lijf • 〈 schrikken〉 mon sang n'a fait qu'un tour; 〈 walgen〉 cela me soulevait le coeurhet hart op de juiste plaats dragen, hebben • avoir le coeur bien placé〈 figuurlijk〉 zijn hart aan iets geven • s'engager avec coeur dans qc.heb het hart eens! • ose un peu!het hart op de tong hebben • avoir le coeur sur les lèvreshart voor een zaak hebben • prendre une affaire à coeurik hield mijn hart vast • je frémissais à cette penséemet kloppend hart • le coeur battanthet hart klopte hem in de keel • le coeur lui battait dans la gorgezijn hart luchten (bij iemand) • ouvrir son coeur (à qn.)je kunt je hart ophalen • vous pouvez vous en donner à coeur joiez'n hart uit z'n lijf spugen • rendre tripes et boyauxiemand een hart onder de riem steken • remonter le moral à qn.bij iemand zijn hart uitstorten • ouvrir son âme à qn.zijn hart aan iemand verloren hebben • s'être épris de qn.zijn hart aan iets verpanden • se livrer corps et âme à qc.het hart zonk hem in de schoenen • le coeur lui manquahet aan het hart hebben • souffrir du coeur〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 laat het niet aan je hart komen! • ne t'en fais pas!iemand aan het hart drukken • presser qn. contre son coeurdat gaat hem aan het hart • cela le toucheiemand na aan het hart liggen • être cher à qn.dat ligt mij het naast aan het hart • c'est ce qui me tient le plus à coeurin mijn hart • dans mon for intérieuriemand in zijn hart gesloten hebben • porter qn. dans son coeuriets met hart en ziel doen • faire qc. de tout son coeurzich met hart en ziel aan iets wijden • se donner corps et âme à qc.dat is een man naar mijn hart • c'est un homme selon mon coeur〈 figuurlijk〉 iemand op het hart trappen • blesser qn.iets op zijn hart hebben • avoir qc. sur le coeuriemand iets op het hart drukken, binden • recommander (vivement) qc. à qn.iets niet over zijn hart kunnen verkrijgen • ne pouvoir se résoudre à qc.iets ter harte nemen • prendre qc. à coeurdat gaat mij zeer ter harte • cela me tient fort à coeurdat is mij uit het hart gegrepen • voilà qui est parlervan zijn hart geen moordkuil maken • dire ce qu'on a sur le coeurdat moet mij toch van het hart • je ne peux m'empêcher de le direvan harte gefeliciteerd! • félicitations!hart voor het werk hebben • avoir du coeur à l'ouvrage〈 spreekwoord〉 waar het hart vol van is, loopt de mond van over • la bouche parle de l'abondance du coeur→ link=oog oog -
12 kant
♦voorbeelden:aan de andere kant van de rivier • de l'autre côté de la rivièreaan de andere kant van de stad • à l'autre bout de la villede goede kant van een stof • l'endroit d'un tissuzich van zijn goede, ongunstige kant laten zien • se montrer à son avantage, désavantagehet leven van de goede kant opnemen • prendre la vie du bon côtéeen goede kant hebben • avoir du bonop zijn rechter kant slapen • dormir sur le côté droitiemands sterke kanten • les (points) forts de qn.de verkeerde kant van een stof • l'envers d'un tissu〈 figuurlijk, schertsend〉 aan de verkeerde kant van de vijftig zijn • être du mauvais côté de la cinquantainealles van de zonnige kant bekijken • voir tout en roseiemand aan zijn kant krijgen • mettre qn. de son côtéaan deze kant van de rivier • de ce côté-ci de la rivièreaan de ene kant …, aan de andere kant • d'un côté …, de l'autre (côté)aan de andere kant • d'autre partaan iemands kant staan • être du côté de qn.het recht aan zijn kant hebben • avoir le droit pour soiaan de kant zitten waar de klappen vallen • être du côté où pleuvent les coupshij is aan één kant doof • il est sourd d'un côtévan uw kant • de votre côté2 iets met kant afzetten • border qc. de dentelleaan de kant van de weg staan • être au bord de la routeaan de kant! • du large!de ene kant tegen de ander • bord à borddeze kant op, alstublieft • par ici, s'il vous plaîtwe komen binnenkort jullie kant op • nous passerons bientôt du côté de chez vouswelke kant ga jij op? • de quel côté vas-tu?moet jij ook die kant uit? • tu vas aussi de ce côté-là?naar alle kanten • dans tous les azimutsdat is de kant van Haarlem op • c'est du côté de Haarlemvan alle kanten • de toutes partsdat hoor je van alle kanten • on entend dire cela de tous côtésgeen kant meer op kunnen • être coincéaan de late kant • sur le tardvan de verkeerde kant zijn • en êtrewij van onze kant • quant à nouszet je zorgen aan de kant • oublie tes soucisiets aan kant maken • ranger qc.dat kan ik niet over mijn kant laten gaan • je ne peux pas accepter celaiets over zijn kant laten gaan • laisser glisser qc.zich van kant maken • se suicideriemand van kant maken • liquider qn.dat klopt van geen kanten • ça n'a ni queue ni têtedat deugt van geen kant • ça ne vaut pas un pet (de lapin)→ link=dubbeltje dubbeltje -
13 land
♦voorbeelden:land aandoen • faire escaleland bezitten • posséder des terresaan land gaan • descendre à terreop het land werken • travailler aux champsover land vervoeren • transporter par voie de terrete land en ter zee • sur terre et sur merland (in zicht)! • terre!land van herkomst • pays d'originehet land van de rijzende zon • l'Empire du Soleil levanthet Heilige Land • la Terre Saintewe leven in een vrij land! • 〈 om te protesteren tegen een verbod〉 on est en république!het land verdedigen • défendre la patriehij is al een week weer in het land • il est revenu au pays il y a une semainehij is nog in het land van de levenden • il est toujours au royaume des vivantshier te lande • au pays〈 spreekwoord〉 in het land der blinden is eenoog koning • au royaume des aveugles, les borgnes sont roishet land aan iets hebben • avoir horreur de qc.het land aan iemand hebben • ne pas pouvoir sentir qn.het land krijgen aan iets, iemand • prendre qc., qn. en grippe -
14 plaats
♦voorbeelden:de plaats bepalen • localisereen plaats bespreken • retenir une placeiemands plaats innemen • prendre la place de qn.het is hier de plaats niet om • ce n'est pas l'endroit indiqué pourplaats maken (voor iemand) • faire place (à qn.)deze tafel neemt veel plaats in • cette table prend beaucoup de placeneemt u a.u.b. plaats • veuillez vous asseoir, s.v.p.een plaats openlaten • laisser une placezijn plaats niet weten • ne pas connaître sa placein, op de eerste plaats • en premier lieuterug naar zijn plaats gaan • retourner à sa placeop de plaats rust • reposop z'n plaats • à sa placeop uw plaatsen!, klaar, af! • à vos marques, prêts, partez!zijn gezin komt op de eerste plaats • sa famille passe avant (tout)〈 figuurlijk〉 iemand op zijn plaats zetten • remettre qn. à sa placeter plaatse • sur placevan plaats veranderen • changer de placeniet van zijn plaats te krijgen zijn • ne pas pouvoir être délogé de sa placede eerste plaats innemen • prendre la première placeop de eerste plaats staan • être le premiereen gewijde plaats • un lieu sainter is op verschillende plaatsen regen gevallen • il a plu à différents endroitshij is op een zekere plaats • il est au petit endroitje kunt niet op twee plaatsen tegelijk zijn • on ne peut pas être partout à la foisop die plaats doet het pijn • c'est à cet endroit que ça fait malop sommige plaatsen gaat de verf eraf • la peinture se détache par endroits¶ iets in de plaats stellen van • substituer qc. àvoor iets, iemand in de plaats komen • remplacer qc., qn.in plaats van • au lieu dein plaats dat hij nu zelf kwam • au lieu de venir lui-mêmein jouw plaats deed ik het • à ta place, je le ferais -
15 euvel
-
16 gevoel
♦voorbeelden:1 een rot gevoel hebben over iets • se sentir mal à l'aise à cause de qc.voldaan gevoel • sentiment de satisfactionhet gevoel hebben dat … • avoir le sentiment que …hij las de verzen met gevoel voor • il déclamait les vers avec âmeop iemands gevoel werken • prendre qn. par le sentimenteen gevoel van grote rust overviel hem • un grand calme s'empara de luivoor mijn gevoel • à mon avisik heb geen gevoel meer in mijn vingers • je n'ai plus aucune sensation dans les doigtsgeen gevoel voor kunst hebben • être insensible à l'artiemands gevoel van eigenwaarde • l'amour-propre de qn.gevoel voor het esthetische • sens de l'esthétique -
17 kennis
♦voorbeelden:zij waren goede kennissen • ils se connaissaient bienkennis dragen van iets • connaître qc.kennis geven • faire part de (qc. à qn.)ik heb met hem kennis gemaakt • j'ai fait sa connaissancekennis van zaken hebben • s'y connaîtrenader kennis maken met iemand • faire plus ample connaissance avec qn.kennis nemen van iets • prendre connaissance de qc.zijn kennis spuien • étaler ses connaissanceszij is weer bij kennis gekomen • elle a repris connaissance(geheel) bij kennis zijn • avoir toute sa connaissancedat is buiten mijn kennis gebeurd • cela s'est produit à mon insubuiten kennis zijn • être sans connaissancebuiten kennis raken • perdre connaissanceiemand van iets in kennis stellen • informer qn. de qc.ik zal je met haar in kennis brengen • je te la présenteraimet kennis van zaken • en connaissance de causeiemand iets ter kennis brengen • porter qc. à la connaissance de qn.een kennis van mij • une de mes connaissancesdat gaat mijn kennis te boven • cela me dépasse〈 spreekwoord〉 kennis is macht • savoir, c'est pouvoir¶ kennis aan iemand hebbenkennis maken met iemand, iets • entrer en contact avec qn., qc. -
18 lang
3 [m.b.t. personen] grand (de taille)♦voorbeelden:twee weken lang • pendant quinze jourshet is zo lang als het breed is • c'est bonnet blanc et blanc bonnetlang duren • durer (longtemps)hij maakt het niet lang meer • il n'en a plus pour longtempslang meegaan • durerergens lang over doen • prendre beaucoup de temps à faire qc.de tijd valt me lang • je trouve le temps longhet vriest niet langer • il ne gèle plusals je denkt dat ik dat zal doen kun je lang wachten! • si tu crois que je vais faire cela, tu peux toujours courir!de dagen worden langer • les jours commencent à (s')allongeral lang • depuis longtempsal lang en breed thuis zijn • être rentré depuis longtempswe hebben het er lang en breed over gehad • nous en avons parlé en long et en largelang geleden • il y a longtempsdat heeft lang genoeg geduurd • cela a assez duréhoe lang blijf je? • combien de temps restes-tu?ik heb in lang niet zo gelachen • cela fait longtemps que je n'ai pas ri autantlang van stof zijn • être prolixein het lang zijn • être en longhet wordt hoe langer hoe erger • ça va de mal en pishoe langer, hoe liever • le plus longtemps sera le mieuxdat kan zo niet langer • cela ne peut plus durerdat smaakt lang niet slecht • ce n'est pas mauvais du touthij is nog lang niet zo ver • il n'y est pas encorehij is lang zo rijk niet als beweerd wordt • il est loin d'être aussi riche qu'on le prétendbij lange na niet • il s'en faut de beaucoupze zijn even lang • ils ont la même taille -
19 lopen
2 [rennen; blootgesteld worden aan] courir3 [zich verplaatsen; voortbewogen worden] aller4 [stromen] couler5 [in werking zijn] marcher7 [zich uitstrekken] s'étendre9 [+ onbepaalde wijs][bezig zijn met] être en train (de faire qc.) 〈 in verleden tijd te vertalen door imparfait〉♦voorbeelden:over zich laten lopen • tout supporter sans rechigner〈 figuurlijk〉 ergens tegenaan lopen • tomber sur qc.achter iemand aan lopen • suivre qn.; 〈 figuurlijk〉 courir après qn.het is te ver om te lopen • c'est trop loin pour y aller à piedhet lopen • la marche à piedde atleten liepen zich warm • les athlètes couraient pour s'échaufferhet op een lopen zetten • prendre ses jambes à son couhij liep wat hij kon • il courait à perdre haleinelopen! • courez!het boek loopt goed • le livre se vend très bienlos lopen • être en libertéhij loopt voor elk wissewasje naar de dokter • il va chez le médecin pour le moindre boboeen rilling liep over haar rug • un frisson courut le long de son dosalles laten lopen • être incontinenthet bloed loopt uit de wond • le sang coule de la blessureeen motor die slechts loopt op loodvrije benzine • un moteur qui ne consomme que de l'essence sans plombde meningen lopen hierover uiteen • à ce propos, les avis sont partagésdeze weg loopt naar Haarlem • cette route conduit à Haarlemdeze registers lopen over een lange periode • ces registres s'étendent sur une longue périodehet gebergte loopt van het oosten naar het westen • la chaîne de montagnes s'étend d'est en ouestde zaak loopt fout • ça va mal finiralles loopt gesmeerd • tout marche comme sur des rouletteshet moet al heel raar lopen als … • il est peu probable que … 〈+ aanvoegende wijs〉ze liepen uren te wandelen • ils se promenaient des heures entièresdeze schoenen lopen gemakkelijk • ces souliers sont très confortableshet loopt wel los • cela finira par s'arrangerdat is te gek om los te lopen • il y a de l'abusin de duizenden lopen • se chiffrer par millierstegen de zestig lopen • aller sur ses soixante ansII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [deelnemen aan] suivre♦voorbeelden:1 [naderen] approcher (de)♦voorbeelden: -
20 maken
1 [algemeen] faire3 [scheppen] créer4 [in een toestand, positie brengen] rendre5 [uitvoeren, doen plaats hebben] effectuer7 [bedragen] équivaloir à8 [repareren] réparer♦voorbeelden:1 dat kun je niet maken! • tu ne peux pas faire ça!het (helemaal) maken • avoir un succès monstrekleren maken • confectionner des vêtementsgeen tijd? dan maak je maar tijd! • pas le temps? arrange-toi pour en trouver!4 iemand voorzitter maken • nommer qn. présidentzich belachelijk maken • se rendre ridiculeiemand dood maken • tuer qn.het erger maken dan het is • grossir les choseszich gehaat maken • se faire haïrmaak het kort • soyez brefiets waar maken • prouver qc.wakker maken • réveiller〈 figuurlijk〉 iemand zwart maken • noircir qn.hij zal het niet lang meer maken • il n'en a plus pour longtempsmaak dat je weg komt! • débarrasse le plancher!gebruik maken van • utiliserzijn opwachting maken • se présenterruzie maken • se disputerje hebt daar niets te maken • tu n'as rien à y fairehij kan mij niets maken • il ne peut rien contre moije hebt het ernaar gemaakt • tu l'as bien méritéhet schip maakt water • le navire fait eaude patiënt maakt het slecht • le malade se porte malik heb daar niets mee te maken • je n'y suis pour rienwat heb ik daarmee te maken? • qu'est-ce que vous voulez que ça me fasse?met iemand te maken hebben • avoir affaire à qn.iets te maken hebben met een zaak • être pour qc. dans une affaireje hebt er niets mee te maken • cela ne te regarde paswat heeft u daarmee te maken? • qu'est-ce que ça peut bien vous faire?dat heeft niets te maken (met) • cela n'a rien à voir (avec)ik weet het goed gemaakt • j'ai une bonne idéehet helemaal bij iemand maken • taper dans l'oeil à qn.hoe maakt u het? • comment allez-vous?maak het nou (een beetje)! • non, mais des fois!
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Prendre mal — ● Prendre mal attraper une maladie, attraper froid … Encyclopédie Universelle
prendre — [ prɑ̃dr ] v. <conjug. : 58> • 980; lat. prehendere I ♦ V. tr. A ♦ Mettre avec soi ou faire sien. 1 ♦ Mettre dans sa main (pour avoir avec soi, pour faire passer d un lieu dans un autre, pour être en état d utiliser, pour tenir). Prendre un … Encyclopédie Universelle
MAL — Le propre du mal tient en ceci qu’il ne peut être nommé, pensé, vécu qu’en relation avec une certaine idée du bien. Qu’il n’y ait pas de bien en soi, que ce que les hommes appellent le bien soit relatif aux situations et aux cultures, et le mal… … Encyclopédie Universelle
mal — mal, ale (mal, ma l ; au pluriel, maux, qu on prononce mô ; l x se lie : des mô z affreux) 1° Adj. Quinuit, qui blesse. 2° S. m. Ce qui nuit, ce qui blesse. 3° La part de mal qui, aux yeux de l homme, règne dans l univers. 4° Ce qui est… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
prendre — (pren dr ), je prends, tu prends, il prend, nous prenons, vous prenez, ils prennent : je prenais ; je pris ; nous prîmes, vous prîtes, ils prirent ; je prendrai ; je prendrais ; prends, qu il prenne, prenons ; que je prenne, que nous prenions ;… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
PRENDRE — v. a. ( Je prends, tu prends, il prend ; nous prenons, vous prenez, ils prennent. Je prenais. Je pris. Je prendrai. Je prendrais. Prends. Prenez. Que je prenne. Que je prisse. Pris. ) Saisir, mettre en sa main. Prendre un livre. Prendre une épée … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
PRENDRE — v. tr. Saisir, mettre en sa main. Prendre un livre. Prendre une épée. Prendre une pierre. Prendre une plume. Prendre un bâton. Prendre la main, le bras, l’oreille à quelqu’un. Prendre quelqu’un par la main. Prendre un cheval par la bride. Prendre … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
prendre — vt. ; échanger (contre) ; confisquer ; figer (ep. d une gelée), durcir (ep. d un ciment), cailler (ep. d un lait emprésuré): prandre (Cohennoz.213, Cordon.083, Giettaz.215, Juvigny.008, Megève.201, Morzine.081, Notre Dame Bellecombe.214b, St… … Dictionnaire Français-Savoyard
MAL — s. m. Ce qui est contraire au bien, ce qui est mauvais, nuisible, désavantageux, préjudiciable, etc. Il n y a pas de bien sans quelque mélange de mal. Le mal et le bien ne sont pas toujours compensés l un par l autre. Dieu dispense les biens et… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
mal — adv. ; mauvais : MÂ dc., MÂL dv. pno. (Aix.017, Albanais.001, Albertville.021b, Annecy.003, Alex.019, Arvillard, Balme Si.020, Bogève, Chambéry.025, Cohennoz, Compôte Bauges.271b, Cordon, Giettaz, Gruffy.014, Houches, Magland, Montagny Bozel,… … Dictionnaire Français-Savoyard
prendre — PRENDRE. v. a. Mettre en sa main, en son pouvoir sans violence, occuper quelque chose en la tenant. Prendre une espée. prendre un livre. prendre quelque chose avec la main, de la main. prendre un cheval par la bride. prendre un boeuf par les… … Dictionnaire de l'Académie française